Historie Pieter Backer Orgel

 
Voor de historie van het Pieter Backer orgel putten wij op deze site uit een drietal bronnen:
  
<  In 1967 verscheen een langspeelplaat waarop Willem Talsma het Pieter Backer orgel bespeelde.De hoestekst die Cor Edskes schreef bij deze langspeelplaat geeft een overzicht van de geschiedenis door de eeuwen heen van het door Pieter Backer gebouwde instrument.
<  Gerard Verloop publiceerde een aantal boekjes over de orgels van Oosthuizen en Monnikendam. Daaruit zijn enkele delen overgenomen.
<  Tenslotte de geschiedenis, van de restauratie die in fasen is uitgevoerd van 1988 tot 2000 

Een aantal van de op deze pagina gepubliceerde foto´s dateren van voor de restauratie van de orgelkas in 2000 die toen nog van een eikenhout-imitatie was voorzien. De foto's waarop een mahonie-imitatie te zien is zijn van na die restauratie.
 
Het orgel van de Bonifaciuskerk te Medemblik 1671-1785
Ten aanzien van de geschiedenis van het orgel in deze kerk bevatten de bewaard gebleven archivalia slechts weinig gegevens. Een volkomen sluitend beeld van de historie van dit orgel kan dan ook niet worden gegeven. Men mag aannemen dat het huidige instrument niet het eerste in dit kerkgebouw zal zijn geweest. De bouw van het orgel werd in het jaar 1671 voltooid. Dit vermeldt een cartouche, aanwezig op de achterzijde van het rugpositief.
Als maker wordt Pieter Backer, organist te Medemblik, genoemd.
 
   
In feite is deze cartouche het wapen van de orgelmaker. Opvallende attributen zijn hier passer en liniaal. Vele bouwmeesters en ook orgelmakers hebben deze attributen in hun wapen gevoerd. We behoeven hier slechts te wijzen op mensen als Schnitger en Silbermann. Passer en lineaal waren immers instrumenten die bij het gehele orgelbouwproces in vroeger dagen een integrerende rol speelden. Van de maker, Pieter Backer is slechts weinig bekend. In de kroniek van Cornelis Jansz. Opperdoes van omstreeks 1670 lezen wij bij het jaartal 1668:
 
"In de maent May is Mr. Pieter Backer, organist tot Grootebroek, alhier, in plaats van den overleden organist op een tractement van driehonderd gulden en vrij huijshuijr ofte vijftich gulden in plaets".
De verdere antecedenten van Pieter Backer konden nog niet aan het daglicht worden gebracht. Dat Pieter Backer reeds een voorganger als organist had, bewijst meteen het feit dat er reeds een orgel in de kerk was voor de bouw van het huidige instrument.
 
   
Zijn voorganger, Hendrick Jansz. Prins geniet een zekere bekendheid door zijn Liedboek  "Medemblikker Scharrezoodtjen". Zijn grafsteen ligt nu nog in de Bonifaciuskerk. 
Bij Pieter Backer treffen wij de vroeger zo algemeen zijnde combinatie van organist en orgelmaker aan. Buiten zijn activiteiten als orgelmaker te Medemblik weten wij slechts zeer weinig. In de jaren 1674/75 voerde hij reparaties uit aan het orgel van de St. Stevenskerk te Hasselt (O). Hij bracht o.a. enige nieuwe registers aan. In het jaar 1676 werkte hij aan het orgel van de Grote Kerk te Hoorn. Dit werd medegedeeld door C.A. Abbing in zijn "Beknopte geschiedenis van de Stad Hoorn", uitgegeven in 1839. Deze reparatie was voor 2000 gulden aanbesteed. Pieter Backer wordt ook hier organist en orgelmaker te Medemblik genoemd. Over de totstandkoming van het orgel van Medemblik licht de kroniek van Opperdoes ons als volgt in:
"In den selve jaar (1670), den 30 December, is de nieuwe gemaekte orgel bij Mr. Pieter Backer, organist, gereformeert, nadat hij gedurende de tijt zjner woninge alhier continu eerlijcken daeraen hadde gearbeijt, sijnde stijf twee jaaren; opgenomen en voor goed verclaert door twee a drie andere organiste, daertoe ontboden zijnde. De kas en het andere werck, dependerende aen kistenmakerij, gemaeckt door Jacob Dirckz. Laechlant de Jonge. Het sneedwerck op en aen de kas, die boven staet is gemaeckt bij Jan Meegh: het onderste sneedwerck, alsoo Jan Meegh quam te overlijden, met de wapens is gemaeckt bij Johannes Kinnema tot Alckmaer. Is de orgel voort geverft en vergult bij Adrijaan Spangjaert, memorie voocht".

 
Buiten deze mededelingen, die voor zichzelf spreken, staat ons slechts zeer weinig verdere informatie ten dienste. Het bouwcontract is waarschijnlijk verloren gegaan. Wel zijn nog enkele rekeningen bewaard gebleven. Hieruit kan het volgende worden opgemaakt: Voor het pijpwerk werd 1034 pond lood verwerkt, voor het solderen van de pijpen werd 7,5 pond soldeer gebruikt.
Uit deze hoeveelheden moet worden opgemaakt dat in elk geval verreweg het grootste gedeelte van het metalen pijpwerk door Pieter Backer is vervaardigd. Bij de bestudering van het oude pijpwerk komt men ook tot deze conclusie met uitzondering van een aantal pijpen van de Octaaf 4' en de Holpijp 8' van het borstwerk.
Ook de kas is vermoedelijk geheel vernieuwd, wellicht met uitzondering van de sokkel van het hoofdorgel. Deze toont een aantal oudere kenmerken. Dat voor het pijpwerk voornamelijk lood is gebruikt is ook nu nog te zien. Het pijpwerk van Backer heeft een zeer hoog loodgehalte.

 
   
De veronderstelling is wel eens geuit dat nog meer pijpwerk en zelfs de windlade van het borstwerk van nog oudere datum zouden zijn. Dit lijkt niet erg waarschijnlijk. Men denkt hierbij voornamelijk aan de kleine omvang van het borstwerk. Dit behoeft in geen geval een bewijs te zijn, daar de toenmalige speelpraktijk bij het gebruik van het borstwerk geen grote omvang noodzakelijk maakte.
Uit de faktuur van het werk van Pieter Backer valt op te maken dat hij sterk vast heeft gehouden aan de traditionele opvatting van de hollandse orgelbouw. Ook valt uit de rekeningen op te maken dat het orgel bij de bouw reeds een rugpositief heeft gehad. Er is sprake van het onderste orgel. Mogelijk heeft dit rugwerk ook een beperkte omvang gehad. Bij de latere vernieuwing wordt van de te kleine kas gesproken. Verder blijkt dat het orgel deuren had die door middel van een touwwerk konden worden geopend en gesloten. De loden frontpijpen werden met tinfoelie beplakt. Uit Amsterdam werden 10 dozijn stukken tinfoelie betrokken. Amsterdam bezat blijkbaar een zekere reputatie wat de productie van geslagen tinfoelie betreft. Zo werd voor het orgel in de Stadtkirche te Celle (Dld.) ook de tinfoelie uit Amsterdam betrokken. Dit speelde in de jaren 1652/53 toen laatstgenoemd instrument door Hermann Kroeger werd gebouwd.
   
Veel houtdraaiwerk werd voor het orgel uitgevoerd door Evert Hans Spaniaert. Bij het draaiwerk bevonden zich ook een aantal muziekinstrumenten, bijv. een 15-tal dwarspijpen en een 15- tal schalmeien. Of deze een plaats gehad hebben op de orgelkas dan wel in het binnenwerk zijn gebruikt is niet duidelijk. Ook worden een groot aantal stopjes vermeld. Het is niet onmogelijk dat hier onderdelen van tongwerken zijn bedoeld. Opvallend bij het orgel is wel dat de unieke Regaal van het borstwerk geheel uit perehout is gedraaid. Kop en schalbeker zijn uit een stuk gemaakt. Het is het enige register van deze soort in ons land. Men heeft wel eens gemeend dat dit register uit een nog ouder orgel afkomstig zou zijn, maar mede gelet op het vele draaiwerk moet toch vrijwel als zeker worden aangenomen dat dit register door Pieter Backer is aangebracht.
   
Het is jammer dat we ons geen volledig beeld meer kunnen vormen van de oorspronkelijke dispositie van het orgel. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan de vernieuwing van het rugpositief. Het orgel vond destijds zijn plaats aan de noordmuur van de kerk, niet ver van het koor. Een dergelijke plaatsing kwam veelvuldig voor. Naast acoustische overwegingen zullen mogelijk ook andere factoren bij een plaatsing aan de noordwand een rol hebben gespeeld. Hier zal ook de middeleeuwse mystiek zijn invloed hebben doen gelden. De noordzijde was immers met de blik op het altaar de linker, of - het woord zegt het al - de sinistere zijde. Dit was de kant waar de duivel huisde. Daar het orgel in de middeleeuwen vaak werd gezien als een duivelswerktuig - men lette maar eens op de dikwijls op frontpijpen aangebrachte duivelskoppen - is het niet verwonderlijk dat dit instrument bij voorkeur een plaats aan de noordzijde kreeg toegewezen.
 
Het eerste bericht van een verandering van het orgel na de bouw dateert uit 1766. Het is een mededeling van de Medemblikker organist Goedkoop Smit. Deze was organist in de tweede helft van de vorige eeuw, zodat zijn bericht wel met de nodige omzichtigheid moet worden gehanteerd. Kennelijk was hij ook de berichtgever voor M.H. van 't Kruijs, die in zijn verzameling disposities ook het orgel vermeldt. Blijkens deze mededeling zouden in 1766 de 4 blaasbalgen zijn vernieuwd en een nieuw register zijn aangebracht.
Welk register dit is geweest valt niet meer na te gaan, evenmin is de uitvoerder bekend.
 
 
In 1784 bleek het rugpositief in slechte staat te verkeren. Het pijpwerk brokkelde bij het stemmen af. Men vroeg de orgelmaker Bätz uit Utrecht om advies. Deze had het instrument reeds in onderhoud. In 1778 vroeg deze om het onderhoud na beeindiging van het compagnonschap met zijn twee broers. Bätz kreeg vervolgens opdracht vrij omvangrijke werkzaamheden uit te voeren. Het is te betreuren dat ook het contract met Bätz niet te vinden is. Een eerste bericht over deze zaak vinden wij in de "Boekzaal van de Geleerde Waereld", november 1785, pag. 618. Hier lezen we:
"Medemblik den 2. October (1785). Aan de vernieuwing van het Orgel, in de groote Kerk, alhier, is door den Wel Eerw. Heer A.C. Swaving, plechtig gedacht, in eene Leerrede over Ps. XXXIII: 1b, 2 Lof betaamt den oprechten Lovet den Heere met de Harpe, psalmzingethem, met luite ende met tiensnaarig instrument. Het zelve is door de kundige hand van den Heer Christopher Bätz (Orgel- en Clavesimbaalmaaker te Utrecht) merkelijk verbeterd, en met een geheel nieuw Rugpositief voorzien, bestaande uit de volgende registers:
Dit en het vernieuwde Werk door de Heeren Bruinier, Organisten te Enkhuizen, nauwkeurig geexamineert zijnde, heeft volkomen voldaan".
Preastant           4 voet  
Holpijp               8 voet 
Roerfluit             4 voet  
Quint                  3 voet 
Octaaf                2 voet 
Sexqualter 2 sterk Discant         
Mixtuur 3, 4, 5, 6 st. gehalveert              
Trompet discant     8 voet 
Dulciaan baskant    8 voet
   
Naast het aanbrengen van een nieuw rugwerk gingen de werkzaamheden van Bätz nog verder. Er werd een geheel nieuw orgelbalcon gemaakt. Dit kwam te rusten op een viertal stenen kolommen. Op de grafsteen van Nelis Sijbesten Kuypers, overleden in 1667 staat hierover het volgende te lezen:

"Het orgels soet accoort mogt ons als grafnaelt weze. Daaronder ruste wij meer als een eeuw voor deze. Haar nieuwe steuncolom verdreef ons uyt dat sant. De meester van het graf, Jan Ham, boodt ons zijn handt en heeft aan 't kil gebeent dit graf ter woon gegeve. Dit zij te zijner eer op deze steen geschreve A 1784".

Ongelukkigerwijs is deze steen bij de kerkrestauratie van 1993 teruggeplaatst naar de plek waar het in 1785 moest verdwijnen!

Op 28 september 1785 is Bätz met zijn werk gereed. Daar het werk hem erg is tegengevallen, vraagt hij om een douceur. Hij spreekt nog over een verandering van de pijpen van het manuaal. Welke veranderingen dit zijn geweest wordt niet medegedeeld. De totale kosten van het werk beliepen 4.913 gulden 6 stuiver en 12 penningen. Het is vrijwel zeker dat toen ook de luiken zijn vervangen door de thans nog aanwezige gesneden vleugelstukken. In een inventaris van 13 maart 1799 worden de veranderingen van 1784/85 nog eens vermeld, compleet met dispositie van het rugwerk. Hierbij staat nog dat de bas van de Holpijp houten pijpen heeft, de Sesquialter 2 sterk is en dat de Mixtuur 2- 4 sterk zou zijn, hetgeen onjuist is. Ook wordt nog de opmerking gemaakt dat het borstwerk in zijn sterkte is gebleven.
 
In het jaar 1809 werd het werk gerepareerd door de orgelmaker J.W. Gerstenhauer uit Monnickendam. De kosten bedroegen f. 250,--. Het orgel werd in de vorige eeuw verder nog onderhouden door Knipscheer en later door Flaes en Brunjes. In 1853 wordt nog gesproken over de registers Sesquialter, Quiintadeen en Octaaf 4'. Waarschijnlijk gaat het hier om de betreffende stemmen van het manuaal.
De dispositie omstreeks deze tijd wordt door van Broekhuijzen in zijn dispositieverzameling medegedeeld.
Deze luidt dan als volgt:
 
Manuaal   Rugwerk   Borstwerk   Speelhulpen
Prestant 8' Holpijp 8' Holpijp 8' 2 afsluiters
Bourdon 16' Prestant 4' Octaaf 4' Koppel
Quintadeen 8' Roerfluit 4' Superoctaaf 2' Tremulant
Octaaf 4' Quint 3' Sesquialter (disk)  2 sterk   Ventiel
Superoctaaf 2' Octaaf 2' Regaal 8'  
Sesquialter (disk)  2 sterk   Sesquialter (disk)        
Mixtuur  4 sterk   Mixtuur  3-6- sterk        
Scherp   Trompet disk. 8'      
Trompet  (b/d) 8' Dulciaan bask. 8'      
             

 
 
In het jaar 1858 komen plannen om de na de brand van het jaar 1517 reeds slechts voor de helft verbouwde kerk te verkleinen ter sprake. Men is van mening dat bij een verkleining het orgel zeer ongunstig zal komen te staan. Op 31 januari 1859 werd besloten om tot verkleining van de kerk "in gotische stijl" over te gaan. Aan het gemeentebestuur werd verzocht de balgen van het orgel in de toren te mogen plaatsen.
De orgelmaker J.H. Overdiek te Medemblik werd opgedragen het instrument te verplaatsen naar de westmuur. Ook kreeg hij opdracht voor 300 gulden herstellingen te verrichten. Hieronder viel o.a. het veranderen van het klavier. In 1861 leed het orgel schade door blikseminslag. Verschillende pijpen waren gesmolten en de windbladen gebarsten. De orgelmaker van Dam uit Leeuwarden kreeg opdracht de schade te herstellen. Hoewel er sprake is van een zeer juiste en uitgebreide beschrijving van de toestand van het orgel kon deze niet in het archief worden teruggevonden. Blijkens de dispositieverzameling van M.H. van 't Kruijs zou deze reparatie een bedrag van 2000 gulden hebben gevergd. Slechts uit het instrument zelve kan worden opgemaakt welke werken van Dam uitvoerde. In het borstwerk kwam een gedektfluit 4 voet op de plaats van de octaaf 2'.
De sesquialter werd vervangen door de diskantpijpen van de octaaf 2' In het manuaal werd de Trompet 8' vernieuwd, de Scherp verwijderd, een Roerfluit 4' aangebracht, de Quintadeen veranderd in een Holpijp 8'. De grootste pijpen van de Bourdon 16' werden door houten vervangen. Uit plaatsgebrek werden deze buiten de kas geplaatst. Of de windlade geheel werd vernieuwd is niet duidelijk. Mogelijk bracht Bätz deze al aan. In ieder geval is de opstelling van het pijpwerk door van Dam gewijzigd.
   
Aan het rugpositief werden geen veranderingen aangebracht. Na de ingreep van van Dam hebben geen belangrijke werken meer plaats gevonden. De frontpijpen die oorspronkelijk met foelie waren beplakt, werden met aluminiumbrons bestreken. Tenslotte werd de manuaalkoppel voor ongeveer 15 jaren vervangen door een andere, die door een trede kon worden bediend.
In 1964/65 werden herstelwerkzaamheden aan het orgel uitgevoerd door de firma Flentrop te Zaandam. Het gehele werk werd schoongemaakt. Beschadigingen hersteld. De windlade van het borstwerk dat nog uitgestoken cancellen heeft, werd geheel opnieuw verlijmd. De manuaalkoppel werd weer in de oorspronkelijke toestand teruggebracht. De dispositie bleef ongewijzigd. Het pijpwerk werd in een temperatuur naar Andreas Werckmeister (omstreeks 1700) ingestemd. Uit de lengte van het pijpwerk viel op te maken dat een dergelijke temperatuur ook door Bätz in 1784/85 werd gebruikt. Zo behoort dit orgel tot een van de eersten, die in de oorspronkelijke stemming zijn teruggebracht.
 
De recente historie 1986 - 2000
   
1986 - Klaas Bolt bracht (op verzoek) in juli 1986 een bezoek aan het orgel en adviseerde de kerkvoogdij om vooruit lopend op een restauratie reparaties aan de balgen te verrichten.
 - Nader onderzoek bracht aan het licht dat de toestand van het orgel verre van optimaal was.

1987 De orgelcommissie van de Nederlands Hervormde kerk (OCNHK) deed op verzoek onderzoek naar de staat van het orgel en rapporteerde 24 augustus 1987
 - Door de kerkvoogdij werd 27 september 1987 Klaas Bolt verzocht op te treden als adviseur bij de restauratie.

1988 Klaas Bolt overlegt met de fa. Flentrop en komt aan de hand van de offerte van die firma tot een totaal van f 522.000 - 24 mei; in een brief aan coll. van B&W vraagt de kerkvoogdij de restauratie van het orgel voor f 540.000 op te nemen in de meerjaren begroting.
1989 i.v.m. snelle verslechtering van de toestand van de balgen wordt subsidie aangevraagd voor de restauratie van de windvoorziening. Toestemming deze uit te voeren wordt gegeven door de RDM als zijnde een deelrestauratie.  - restauratie balgen opgedragen aan- en uitgevoerd door Flentrop
   
Omdat door gebrek aan wind de klank van het Pieter Backer orgel steeds verder terugliep werd in 1989 besloten om alvast de balgen te restaureren.
Begin november werden alle vier de balgen gedemonteerd en uit de toren gehesen om naar de werkplaats van orgelbouwer Flentrop te Zaandam te worden vervoerd. Voordat het zo ver was hebben medewerkers van de gemeente Medemblik de balgenkamer uit elkaar gehaald en voorzien van inspectieluiken. Daardoor kan in de toekomst geregeld onderhoud plaatsvinden. Het windkanaal tussen toren en orgel was zo lek dat dit ook gedemonteerd moest worden. Een probleem was dat dit kanaal bij de torenrestauratie per abuis was ingemetseld zodat er eerst het nodige gesloopt moest worden. Daarna bleek dat alleen lederresten de zaak bij elkaar hielden. Een klein wonder dat het orgel tot die tijd toch nog redelijk geluid gaf! 

   
Bij die restauratie werden de balgen geheel uit elkaar genomen, de houtverbindingen hersteld, scheuren in het hout gedicht, enkele houten delen vervangen, alles weer met een hoogwaardige lijm in elkaar gezet en het geheel van nieuw leer voorzien. Precies op tijd voor de kerkdiensten met Kerstmis 1989 werden de balgen weer in de toren geplaatst, een nieuwe windmachine gemonteerd en het geheel afgeregeld.
   
1990 wegens het overlijden van Klaas Bolt wordt Jan Jongepier benoemd tot adviseur. Deze voert overleg met de RDM en de fa. Flentrop.

1991 Jan Jongepier bedankt om persoonlijke redenen
 - De restauratie van de kerk komt in zicht en beneemt daarmee het (financiële) uitzicht op de orgelrestauratie
   
1992 Als nieuwe adviseur wordt dhr. Cor Edskes benoemd. Deze voert overleg met de RDM alsmede met rest.cie en arch.buro i.v.m. de zaken die betrekking hebben op het orgel tijdens de kerkrestauratie.
Besloten werd het orgel binnen de kerk te laten om, na gereed komen van de kerk, een gebalanceerd oordeel te kunnen geven over de manier van restaureren die nodig is. Dit i.v.m. het klimaat in- en de akoestiek van de gerestaureerde kerk.
Een rapport betreffende het orgel en een raamplan voor de restauratie werd door dhr Edskes opgesteld met een aantal varianten v.w.b. de fasering van de restauratie.



 
   
Tijdens de restauratie van de kerk drongen enkele jongelui via de lege vensters de kerk binnen en richtten vernielingen aan het orgel aan. het betrof voonamelijk schade aan frontpjpen die door Flentrop kon worden hersteld. Vrij snel werden de jongens door de politie opgespoord en kon de schade worden verhaald.
   
1993 Een beschikking voor restauratie fase 1 ad f 189.598 wordt door de RDM afgegeven. Betaalbaarstelling in 1997 en 1998. 
Uitgangspunt van deze restauratie was de situatie te handhaven zoals deze in 1861 door Van Dam was achtergelaten.

1994 opdracht tot restauratie gegeven aan Flentrop, Formeel dient aangevangen te worden uiterlijk 31december i.v.m. gestelde voorwaarden van sponsors.

 
   
1995 maart demontage pijpwerk en laden
 
1996 herplaatsing opgehouden vanwege klimaat in de kerk. In de winter 95-96 bleek de luchtvochtigheid zo laag te worden dat gevreesd kon worden voor schade aan gerestaureerd werk.

1997 nadat er met beheersraad overeenstemming is bereikt over bevochtiging, alarmering en bewaking van het klimaat in de kerk werd het rugwerk teruggeplaatst.
In een eindkeuring werd het resultaat door de rijksdienst  kritisch beluisterd. De toenmalige directeur Hans Steketee van Flentrop orgelbouw demonstreerde daarbij het orgel. Onder meer Onno Wiersma van de Rijksdienst beoordeelde het resultaat als uitstekend wat leidde tot het verlenen van toestemming (en subsidie) om met de laatste fase van de restauratie te beginnen.
   
Oktober 1999 worden de pijpen en windlade uit het orgel genomen en vervoerd naar de werkplaats van Flentrop.
De grootste pijpen van het hoofdwerk bleven in de kerk.
Een pijpenmaker van Flentrop werkte in de kerk aan deze pijpen hij werkte o.a. de deuken in de frontpijpen weg, die bij een inbraak waren veroorzaakt.
De dispositie blijft ongewijzigd. Met één uitzondering voor wat betreft het Borstwerk. Daar werd de situatie van vóór 1861 gereconstrueerd. Van Dam verwijderde de sesquialter, plaatste een roerfluit 4' op de plaats van de octaaf 2' en vulde de leeggekomen plaats van de sesquialter op met de diskantpjpen van de octaaf 2'. Redenen om deze situatie te wijzigen  was dat, de roerfluit, direct achter de regaal, het stemmen  en de uitspraak van de achterligende registers belemmerde. Flentrop maakte een nieuwe sesquialter en pijpen voor de baskant van de octaaf 2. 
Hiermee was de dispositie van het borstwerk weer zoals in 1671.

 
Het uiterlijk van de orgelkas
   

De eikenhout imitatie waarin het orgel was geschilderd werd tijdens de kerkrestauratie overgeschilderd met een moderne blanke lak. Het resultaat was dat het toch al niet fraaie imitatie  er wel heel erg doods uit ging zien. In de subsidiering van de orgelrestauratie was geen post schilderwerk opgenomen. Bij de Rijksdienst was men bang voor discrepantie tussen klank en uiterlijk en had men besloten dat eikenimitatie moest worden gehandhaafd. Toen echter het rugwerk was gerestaureerd  bleek er juist een grote discrepantie te zijn ontstaan. Het fris klinkende Bätz rugwerk contrasteerde tegen de suffe eiken-imitatie. Overleg met dhr. Curvers van de Rijksdienst leidde tot het krijgen van subsidie om de orgelkassen te schilderen in de stijl die in 1785 was gehanteerd. Een imitatie van mahoniehout.  Het werk werd uitgevoerd door schildersbedrijf Polman uit Hoorn.Deze firma had twee jongedames, die restauratietechnieken in Italië hadden gestudeerd, aangenomen. De dames, Trees Knapen en Carla Kasemier, gingen enthousiast aan de gang en, terwijl Jan Ballintijn van Flentrop volop aan het intoneren was, werden oude verflagen verwijderd tot op de kleur van 1785. Bijzonder was de ontdekking op de panelen op het orgelbalkon. Daar kwamen resten met Imitaties van mahoniewortelhout en sierlijnen met imitatie van ivoor en ebbenhout tevoorschijn. Het mahoniewortelhout werd geïmiteerd van een echt fineer wat, op verzoek, door een Belgische gitaarbouwer werd opgestuurd! De foto’s verder op deze pagina getuigen van het vakmanschap van de beide dames.





 
 
terug